admin
De stille markt achter de bescherming – Waarom ouders geen keuzevrijheid ervaren in jeugdzorg
Door Alexander Groenheide
Wie eenmaal het jeugdbeschermingstraject betreedt, merkt snel dat het woord "keuze" daar nauwelijks betekenis heeft. Ouders krijgen niet te horen dat zij invloed kunnen uitoefenen op de keuze voor een Gecertificeerde Instelling (GI), laat staan dat ze alternatieven voorgeschoteld krijgen. Alsof het beschermingsproces boven marktlogica en machtspolitiek staat. Maar wie goed kijkt, ziet iets anders: een stille markt van contracten, belangen en onzichtbare inschrijvingen.
Bij een verzoek tot ondertoezichtstelling (OTS) formuleert de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) vaak meteen een suggestie voor welke GI de uitvoering op zich moet nemen. Dat lijkt praktisch, maar het wekt ook de indruk dat er vóór het oordeel van de rechter al een bepaalde richting is bepaald. Er is geen transparant keuzeproces waarin ouders hun voorkeur kunnen aangeven of verschillende opties kunnen overwegen. Waarom niet?
Wat als GI’s in werkelijkheid inschrijven op casussen? Wat als er een vorm van "allocatie" bestaat waarbij bepaalde dossiers bij bepaalde instellingen terechtkomen, niet per se op basis van geschiktheid, maar op basis van bestaande contractuele relaties met gemeenten of de RvdK? De ouder rest slechts passief ondergaan.
Toch wijst de ervaring uit dat een wijziging van GI – hoe uitzonderlijk ook – soms tot verrassende verbetering leidt: samenwerking wordt ineens wel mogelijk, communicatie loopt soepeler, zelfs uithuisplaatsingen worden teruggedraaid. Dan rijst een ongemakkelijke vraag: wat zegt dit over de vorige GI? Was die werkelijk ongeschikt, of functioneerde het systeem zodanig dat falen onbestraft en stilzwijgend doorgang vond?
Het is niet moeilijk om de parallel te trekken met een gesloten systeem waarin macht, erkenning en continuïteit zwaarder wegen dan samenwerking en vertrouwen. GI’s kunnen zich moeilijk kwetsbaar opstellen zonder gezichtsverlies, en een ouder die een conflict meldt wordt eerder gezien als lastig dan als partner in het proces.
Vervolg: Juridisch perspectief op de keuzevrijheid binnen jeugdbescherming
Vanuit juridisch oogpunt is het opvallend dat de Jeugdwet in artikel 3.3 wél spreekt over maatwerk, participatie en samenwerking met ouders. Maar deze principes blijken in de praktijk tandeloos als er geen concrete procedure is waarin ouders actief betrokken worden bij de keuze van hun GI.
Is er een wettelijk kader dat ouders het recht geeft om GI’s te weigeren of te kiezen? Formeel gezien niet. Maar dat betekent niet dat de juridische ruimte ontbreekt. Integendeel: artikel 8 EVRM (recht op gezinsleven) en jurisprudentie van het Europees Hof bieden juist wél haakjes voor het erkennen van keuzevrijheid en inspraak als essentiële onderdelen van een eerlijk proces.
De vraag die blijft hangen: wie durft het aan om dit systeem juridisch open te breken? Want zolang ouders het gevoel krijgen dat hun casus deel is van een bureaucratische loterij waarin hun stem niet telt, blijft er van samenwerking weinig over. En zonder samenwerking is er ook geen duurzame bescherming – alleen een stille markt die zichzelf in stand houdt.
Wordt vervolgd...