We leven in een tijd waarin instituties die het kwetsbaarste beschermen — kinderen — zelf onder een vergrootglas liggen. En dat is begrijpelijk. Wie macht uitoefent over levens, draagt niet alleen juridische, maar vooral morele verantwoordelijkheid. Maar wat gebeurt er als een instelling als de Raad voor de Kinderbescherming zegt: “We staan nog steeds achter onze uitspraak.” Tien jaar later. Zonder herziening, zonder reflectie. Is dat dan standvastigheid — of een vorm van geslotenheid die het leren onmogelijk maakt?

Immuniteit is een groot goed. Het beschermt professionals tegen willekeur, tegen de waan van de dag. Maar immuniteit is slechts verdedigbaar als zij gepaard gaat met een open houding tot leren. Anders wordt immuniteit een schild tegen waarheid, en een muur tegen herstel.

De Raad is geen neutrale waarnemer. Zij is medebouwer van werkelijkheden. Een rapport is geen opsomming van feiten, maar een daad van duiding, die verregaande gevolgen heeft voor ouder-kindrelaties, levensloop, en vertrouwen. Een suggestieve inschatting kan als cement in het dossier stollen, zich herhalen in nieuwe rapportages, en uiteindelijk — zonder bewijs, zonder toetsing — het leven van een kind richting geven.

En dan wordt er gezegd: “Er is destijds aangifte gedaan.” Alsof aangifte bewijs is. “Er was steun in de verklaring.” Alsof elke uitspraak contextloos kan worden geplukt en vastgezet. Maar wat als een hulpvraag werd verward met een bekentenis? Wat als iemand dacht: “Als ik open ben, dan komt er hulp.” En ontdekte dat openheid leidde tot uitsluiting?

Wie bepaalt wat grensoverschrijdend is? En belangrijker nog: wie toetst of een gevoel dat benoemd wordt — een worsteling, een kwetsbaarheid, een gedachte — ook daadwerkelijk een handeling is geweest? En zelfs als het gevoel er was, mag je dan iemand het ouderschap ontnemen? Of zijn we vergeten dat gevoelens ons ook mens maken? Dat zij ons niet per definitie tot dader verklaren, maar soms juist bewijzen dat iemand worstelt met zijn geweten?

De Raad voor de Kinderbescherming hoort bovenal een lerende instelling te zijn. Niet alleen in methodiek, maar in moraliteit. In het besef dat macht pas rechtvaardig is wanneer zij zichzelf bevraagt. Wanneer zij fouten erkent. Wanneer zij durft toe te geven dat waarheid geen absolute is, maar een uitnodiging tot voortdurend gesprek.

Een klachtenregeling zonder leercultuur is slechts een vorm van beheersing. Een manier om geluiden te kanaliseren, niet om ze echt te horen. Maar kinderen verdienen meer. Ouders verdienen beter. En de samenleving verlangt van haar instituties geen perfectie, maar ontvankelijkheid.

Het wordt tijd dat we immuniteit herdenken. Niet als vrijstelling van verantwoordelijkheid, maar als een verplichting tot openheid. En het gesprek aangaan, niet als formaliteit, maar als een morele plicht tot herstel. Voor elk kind dat leeft met de gevolgen van papieren waarheden. Voor elke ouder die dacht dat een hulpvraag ruimte zou scheppen, maar die juist gesloten deuren aantrof.

Immuniteit is slechts houdbaar als zij durft te luisteren.

Dank voor je bericht.

Wie macht uitoefent over levens, moet eerst bereid zijn de waarheid te zoeken.

De Raad voor de Kinderbescherming profileert zich als hoeder van het kindbelang, maar ontwijkt stelselmatig de kernvraag: op basis waarvan handelen zij eigenlijk? De tragische werkelijkheid is dat waarheidsvinding — de basis van elke rechtvaardige ingreep — bij de RvdK ontbreekt of wordt genegeerd. Rapportages worden gebaseerd op aannames, onderbuikgevoelens, of fragmentarische verklaringen, zonder wederhoor, zonder verificatie, en vaak zonder dat de betrokkene ooit inhoudelijk is gehoord.

Als de Raad zegt: “We staan nog steeds achter onze uitspraak”, tien jaar na dato, dan is dat geen teken van standvastigheid, maar van institutionele onwil tot reflectie. Het is een publieke weigering om fouten onder ogen te zien — en daarmee een directe bedreiging voor de rechtszekerheid en menselijke waardigheid van ouders én kinderen.

Feit is: de Rvdk is geen onafhankelijke waarheidsvinder, maar een partij die invloed uitoefent op de rechterlijke macht zonder enige toets op haar eigen werkwijze. De wet vraagt om zorgvuldigheid, maar die wordt vervangen door bureaucratische zelfrechtvaardiging. En wie klaagt, loopt vast in een klachtenproces dat niets onderzoekt, niets herstelt, en enkel de schijn wekt van luisteren. Dat is niet alleen een bestuurlijke tekortkoming — dat is systemisch onrecht.

Er is geen lerende houding. Er is geen besef van schade. Er is slechts herhaling van het eigen gelijk, ten koste van gezinnen die voor altijd worden gebroken door papierwerk dat nooit had mogen ontstaan. De immuniteit waar de Raad zich achter verschuilt, is geen bescherming meer, maar een muur tegen waarheid.

Voor echte bescherming van kinderen is één principe onontbeerlijk: waarheid. Zonder waarheidsvinding is elke beslissing willekeur, en elke bemoeienis een risico.

Daarom roepen wij op: de Raad voor de Kinderbescherming moet beginnen bij het begin — het erkennen dat er actief aan waarheidsvinding moet worden gedaan. Niet op papier, maar in de praktijk. Niet ter verdediging van beleid, maar ter bescherming van kinderen en ouders.

Tot die tijd is de Raad geen hoeder van het belang van het kind, maar een oncontroleerbare macht met desastreuze gevolgen. En dát is onaanvaardbaar in een rechtsstaat.