admin
Titel: Wat het rapport niet zegt – en wat we nog steeds moeten vragen
Er is een rapport. Een geruststellende titel: geen enkel kind van toeslagenouders is louter vanwege financiële problemen uit huis geplaatst. Een zucht van verlichting, misschien, voor de instanties. Een poging tot herstel van vertrouwen. Maar voor wie werkelijk luistert, klinkt er geen opluchting. Er klinkt stilte. Een stilte vol vragen.
Wat bedoelen we precies met “louter om financiële problemen”? Was armoede geen factor, maar slechts “context”? Was schuldenstress geen oorzaak, maar “bijvangst”? Werden ouders die zich wendden tot hulp – maar vastliepen in ondoorgrondelijke systemen – niet juist door die systemen in een kwetsbare positie gedrukt, waarin opvoedproblemen onvermijdelijk werden?
Een rechtvaardig systeem vraagt niet alleen naar de letter van de wet, maar naar de geest van de werkelijkheid. Want gezinnen zijn geen dossiers, en kinderen geen bijlagen bij een maatregel. En armoede is zelden een geïsoleerd probleem – het vreet aan vertrouwen, relaties, gezondheid, menselijkheid.
Wanneer de Raad voor de Rechtspraak stelt dat kinderrechters niet enkel om financiële redenen tot uithuisplaatsing overgingen, moeten we dan opgelucht zijn? Of zouden we moeten vragen: wat was dan het samenspel van factoren? En hoe verhoudt zich dat tot het onrecht dat ouders werd aangedaan door de Belastingdienst?
Het toeslagenschandaal was nooit enkel een financieel probleem. Het was een systeemfout, een diep wantrouwen tegenover ouders, vaak met een migratieachtergrond. Het was het criminaliseren van gewone mensen die geloofden in het systeem, totdat dat systeem hen onder zich verpletterde.
Is het dan vreemd dat ouders zich afvragen of uithuisplaatsingen, ook als ze formeel “multifactorieel” zijn onderbouwd, in werkelijkheid niet zijn versneld, gefaciliteerd of gelegitimeerd door de sociale en economische afbraak die het schandaal veroorzaakte?
De rechterlijke macht mag zichzelf zuiveren van directe causaliteit, maar de samenleving moet de spiegel blijven vasthouden. Want zolang we armoede als achtergrond en niet als systeemprobleem beschouwen, zullen kinderen blijven verdwijnen in structuren die zeggen hen te beschermen – maar zelden luisteren.
Misschien moeten we ophouden met het zoeken naar juridische onschuld, en beginnen met het erkennen van morele verantwoordelijkheid. Niet om schuldigen aan te wijzen, maar om een fundament te leggen onder de woorden: herstel, erkenning, vertrouwen.
Zodat er op een dag een rapport verschijnt dat niet begint met vrijpleiten, maar met begrijpen. Dat niet defensief formuleert, maar vraagt: hoe kon het zo ver komen – en wat kunnen we nu samen doen?
Dat is geen juridische taak alleen. Dat is een menselijke opdracht.