Titel: Wanneer stilte collectief wordt: een beschouwing na 4 april
Er werd opgeroepen om samen te komen. Niet uit rebellie, maar uit zorg. Niet uit wantrouwen, maar uit liefde. Niet om af te breken, maar om iets wezenlijks op te bouwen: een menselijker systeem, waarin ouders niet meer verdacht zijn omdat ze zich uitspreken, en kinderen niet langer het eigendom lijken van een bureaucratische logica.
4 april, Winthontstraat 4, Utrecht. Het was bedoeld als een plek van ontmoeting. Een plek waar ouders, ieder met hun eigen verhaal, hun eigen worstelingen, samen zouden komen om zichtbaar te worden – voor elkaar en voor de instituties die hen jarenlang niet zagen. Maar de ontmoeting werd gebroken nog voor zij begon. De aanwezigheid van de politie maakte de ontmoeting tot een signaal: niet van verbinding, maar van grens. Alsof het delen van ervaringen, het bevragen van de status quo, een bedreiging vormt.
Wat is er zo gevaarlijk aan ouders die zich uitspreken?
Het antwoord ligt niet in geweld, noch in oproer. Het ligt in iets veel fundamentelers: deze ouders willen het systeem niet vernietigen, ze willen het veranderen. Ze willen dat het eindelijk dienstbaar wordt aan het kind, en niet langer aan een papieren werkelijkheid waarin subjectieve zorgen zwaarder wegen dan meetbare veiligheid.
In onze huidige jeugdzorgstructuur is er een mechanisme ontstaan waarin subjectieve indrukken – suggestieve zorgen – een juridische werkelijkheid kunnen creëren. Een werkelijkheid die nauwelijks meer bevraagd mag worden. Want hoe bewijs je dat iets niet waar is, als de beschuldiging zelf gebouwd is op gevoelens, vermoedens, interpretaties? Wat rest is een padstelling. Een Catch-22, waarin elke poging tot verdediging gebruikt wordt als bevestiging van schuld.
Het is alsof het systeem niet gebouwd is op vertrouwen, maar op vooroordelen.
De demonstratie van 4 april was geen protest tegen hulpverlening. Het was een pleidooi voor betere hulpverlening. Voor een jeugdzorg die niet alleen werkt voor kinderen, maar samen met kinderen en ouders. Voor een Raad voor de Kinderbescherming die terugkeert naar haar naam: bescherming, geen veroordeling.
Als samenleving zouden we ons moeten afvragen: hoe zijn we op het punt gekomen dat mensen die spreken over onrecht, als verdacht worden beschouwd? Wanneer zijn ouders die opkomen voor hun kind veranderd in risicofactoren? En wie bepaalt wiens stem meetelt?
De demonstratie ging niet door. Maar de vraag die ze stelde, blijft.
Wat als dit het moment is om opnieuw te leren luisteren?
Niet alleen met onze oren, maar met ons hart. Naar verhalen die ongemakkelijk zijn. Naar pijn die niet in een formulier past. Naar ouders die niet langer zwijgen, omdat zij geloven dat liefde, samenwerking en menselijke waardigheid geen bedreiging vormen, maar de kern zouden moeten zijn van elk jeugdzorgsysteem.
De werkelijke demonstratie vindt plaats in elke woonkamer waar een ouder zich afvraagt of hij nog gezien wordt. In elke school waar een kind zich afvraagt of ze nog geloofd wordt. In elk dossier waarin twijfel werd vervangen door zeker weten, zonder bewijs.
Misschien was 4 april geen einde, maar het begin van iets anders. Een ander gesprek. Een andere manier van kijken.
Een uitnodiging tot menselijke co-creatie. Jij, ik, wij.
Zullen we luisteren?